Het Hinsz Orgel uit 1776

 HET HINSZ ORGEL  

We mogen aannemen dat Albertus Anthoni Hinsz samen met de architect de plaats voor het    
orgel heeft bepaald. Eigenlijk een vrij unieke situatie : bijna altijd moet een orgelbouwer zich aanpassen aan de ruimte waarin het instrument geplaatst wordt. Hinsz kon een perfect in de ruimte passend instrument bouwen. Dat men in Harlingen voor Hinsz (1704 – 1785) koos is niet zo vreemd : in de omgeving had hij reeds een aantal goede instrumenten gebouwd, bijvoorbeeld in Tzum (1764) en Sexbierum (1767). Al in 1773 werd een eerste betaling aan Hinsz gedaan, zodat hij al vroeg met de voorbereidingen van de eigenlijke bouw kon beginnen.
De bouw verliep voorspoedig en op 11 september 1775 werd de eerste pijp in het Rugwerk geplaatst door freule Agatha van Plettenberg. Na deze gebeurtenis ging het gezelschap een hapje eten in de stad, waarna men naar de kerk terug keerde. Tijdens de maaltijd hadden Hinsz en zijn medewerkers een heel register in het Rugwerk geplaatst, zodat de freule voor het eerst een wijsje op het nieuwe instrument kon spelen.
Ruim een half jaar later was het orgel gereed en op dinsdag 30 april 1776 werd het officieel in gebruik genomen met zang en andere instrumenten. Hinsz kreeg zijn laatste termijn. Ook de Harlinger houtsnijder/timmerman Johann Georg Hempel, die later de preekstoel zou maken, kreeg zijn deel. Het orgel had ongeveer 6500 gulden  gekost. De orgeldeskundige Nicolaas Arnoldi Knock is lovend over het nieuwe instrument en vermeldt in zijn boekwerk met disposities de details en ook dat het orgel in kamertoon gestemd is (415 Herz voor a’).

Nadat Hinsz in 1785 overleden was kreeg Albertus van Gruisen (1741 – 1824) uit Leeuwarden het onderhoud en vanaf 1811 orgelmakers L. van Dam eveneens gevestigd te Leeuwarden. Misschien had de bouw door van Dam van het orgel te Midlum (eveneens 1811) hier iets mee te maken. Maar in 1815 voerde weer van Gruisen eerste herstelwerkzaamheden aan het orgel uit, waarbij hij onder andere de toonhoogte op a = 430 bracht door de kapotgestemde bovenranden af te snijden. Van Dam stemde het orgel ook in die tijd maar ook de familie van Gruisen bleef actief. Nadat in de jaren 1840 – 1841 de Harlinger orgelmaker Melchior Schrage aan het orgel werkte, kwam vanaf 1842 het onderhoud weer bij van Dam terecht, maar na een conflict over een te betalen rekening raakte van Dam het onderhoud kwijt en constateren we dat de Leeuwarder orgelmaker Willem Hardorff (1815 – 1899) vanaf 1853 aan het orgel werkte. Zo werkten na de Duitse Groninger Hinsz drie bekende Friese orgelbouwers aan het Harlinger orgel.

Maar de Groningers keerden terug in Harlingen!
Orgelmaker Petrus van Oeckelen (1792 – 1878) breidde het van Gruisen-orgel in de Doopsgezinde kerk (1810) uit en toen hervormd Harlingen een orgel wilde laten bouwen in de Westerkerk kreeg hij ook deze opdracht. Dit instrument kreeg achttien stemmen. Het ligt voor de hand dat vanaf dat moment van Oeckelen ook de zorg kreeg voor het orgel in de Nieuwe of Grote Kerk.
In de latere jaren 50 en 60 van de negentiende eeuw bracht van Oeckelen vele veranderingen
aan, te veel om hier allemaal te vermelden. In het kort : alle tongwerken werden vervangen, de toonhoogte ging naar a= 435, Scherp en Sexquialter verdwenen, de Mixtuur werd afgezwakt , de winddruk werd verhoogd en in het Rugwerk kwam een aantal “strijkers”. Kortom : het orgel werd aangepast aan de verlangens van die tijd.
Tot in het begin van de twintigste eeuw blijft het orgel in onderhoud bij de firma van Oeckelen.
Vanaf 1910 komt echter de firma van Dam weer in beeld en bekend is dat Pieter van Dam uitgebreide werkzaamheden aan het orgel verrichtte, waarbij de manualen hoger gelegd werden , het pedaal werd vernieuwd en een paar registers werden veranderd. Zo werd in het Rugwerk een Voix Célèste geplaatst.




Toen ongeveer twintig jaar later het orgel opnieuw aan groot onderhoud toe was ging men in zee met de firma Johan (1863 – 1950) en Johan junior (1891 – 1976) de Koff. Opnieuw werd het pedaal vervangen. Tevens is er herstel van mechanieken en windladen. Ook vonden veranderingen in de dispositie plaats, waarbij sommige registers werden vervangen, andere opgeschoven. Zeven van de acht tongwerken werden door nieuwe (waarschijnlijk gemaakt door de Duitse firma Carl Giesecke uit Göttingen) vervangen. Alleen de Calcodion op het Rugwerk (een register van van Oeckelen) bleef. 

In het einde van de jaren vijftig werd de kerk gerestaureerd en alles werd groen geschilderd, ook de orgelkas. Het nieuwe verwarmingssysteem had een slechte invloed op het orgel, dat daardoor hard achteruit ging. Tussen 1970 en 1981 werden de windladen van het Hoofdwerk en het Rugwerk gerestaureerd, waarna in 2000 algeheel technisch herstel volgde , de zogenaamde eerste fase).
Dit herstel werd uitgevoerd door de firma Flentrop die inmiddels het onderhoud van het orgel had gekregen. De tweede fase (de klankreconstructie) liet tot het jaar 2010 op zich wachten. Op 1 oktober 2011 werd het geheel gereconstrueerde Hinsz-orgel weer officieel in gebruik genomen.

Deze reconstructie was zeer omvangrijk, waarbij veel afwegingen moesten worden gemaakt.
Duidelijk was in elk geval wel dat bijvoorbeeld het teruggaan naar van Oeckelen geen optie was : van van Oeckelen was niet veel meer aanwezig. De restauratie door de Koff was met niet al te best pijpwerk (onder andere de tongwerken) geschied. Restte dus eigenlijk maar één optie : terug naar Hinsz, een reconstructie dus.
Bij deze reconstructie werden alle acht tongwerken door nieuwe vervangen, kwamen er nieuwe klavieren en een nieuw pedaal in de stijl van Hinsz. De vijf spaanbalgen werden winddicht gemaakt en er kwam een nieuwe windmotor. De klavieren werden weer lager geplaatst en de lessenaar met het mooie melodietje van van Vliet werd gecompleteerd (destijds was het onderste gedeelte bruut afgezaagd om de klavieren hoger te kunnen leggen). Ook vonden diverse veranderingen in de dispositie plaats, waarbij de terugkomst van de Scherp en de Sexquialter op het Rugwerk wel het belangrijkste was. In feite kwam dus de dispositie van 1776 terug. Zo klinkt het orgel dus nu weer zoals men denkt dat het in de tijd van Hinsz geklonken moet hebben. De werkzaamheden werden uitgevoerd door de firma Flentrop uit Zaandam. Adviseurs waren Jan Jongepier (tot 2008) en Cees van der Poel.

Dispositie : (34 stemmen)
Hoofdwerk : Prestant 8 voet, Gedakt 16 voet, Baarpijp 8 voet, Holpijp 8 voet, Spitsfluit 4 voet, 
                    Cornet D 3 sterk, Octaaf 4 voet, Quint 3 voet, Woudfluit 2 voet, Mixtuur B/D 4,5,6 sterk,
                    Octaaf 2 voet, Trompet B/D 16 voet, Trompet 8 voet, Voxhumana 8 voet
Rugwerk : Prestant 4 voet, Holpijp 8 voet, Quintadeen 8 voet, Nassat 3 voet, Fluit 4 voet, 
                    Speelfluit 2 voet, Sesquialter 2 - 4 sterk, Octaaf 2 voet, Scherp 3 – 4 sterk, Dulciaan 8 voet.
Pedaal : Prestant 8 voet, Bourdon 16 voet, Gedakt 8 voet, Quint 6 voet, Octaaf 4 voet, 
                    Nachthoorn 2 voet, Bazuin 16 voet, Trompet 8 voet, Schalmey 4 voet, Cornet 2 voet.

Omvang manualen : C – f ’’’, omvang pedaal : C – d ‘.
Koppels : Hoofdwerk – Rugwerk (schuifkoppel) en Hoofdwerk – Pedaal.
Afsluiters voor Hoofdwerk, Rugwerk en Pedaal.
Tremulanten op Hoofdwerk en Rugwerk.
Calcantenklok.
Toonhoogte : a ‘= 415 Hertz
Winddruk : 70 millimeter voor het hele orgel.
Stemming volgens Neidhardt.


HARLINGEN | zomer 2022

Share by: